Historie Genootschap Kunstliefde

De geschiedenis van het Utrechts genootschap Kunstliefde grijpt terug op het 14de eeuwse Zadelaarsgilde en 17de en 18de eeuwse kunstenaarsgildes. Het genootschap werd opgericht in 1807, en in 1873 wordt het Museum Kunstliefde opgericht in het gebouw van Kunst en Wetenschappen. Zestien jaar later bleek het museum bomvol en moest een nieuwe behuizing worden gevonden. In die tijd was het genootschap afkerig van nieuwe stromingen in de kunst, en haakten veel kunstenaars af. Het genootschap kwam in het begin van de 20ste eeuw in financiële nood, wat er uiteindelijk toe leidde, dat het genootschap in 1918 gedwongen was zijn collectie veel te goedkoop aan de gemeente te verkopen. Deze werken werden later tentoongesteld in het Centraal Museum. In 1929 was er sprake van, dat het genootschap zou worden opgeheven. Pas na de Tweede Wereldoorlog kwam het ledental weer in een stijgende lijn.

Geschiedenis in jaartallen
De hierna volgende geschiedkundige feiten zijn overgenomen uit de catalogus die in 2007 is uitgeven voor de tentoonstellingen in het Centraal Museum en in het Dutch Design Center ter gelegenheid van het 200-jarig bestaan van Kunstliefde (ISBN 978 90 76940 46 5).

1807 Op 12 oktober richten twee bestuursleden van het kwijnende Schilderscollege, de schilders P.C. Wonder en J.B. Kobell, samen met de ‘liefhebberen en werkende tekenaars’ W.A. Haanebrink. F.C. Knoll en A.J. van Mansvelt, het ‘modern teekengezelschap naar het gekleed model’ op. Het gezelschap is gehuisvest in het Wapen van het Keyzerrijk aan Achter de Dom en telt 31 leden.
1809 Kobell wordt als directeur vervangen door A.J. van Mansvelt.
1810 Na aftreden van Van Mansvelt, wordt P.C. Wonder alleen directeur. Het Teekengezelschap heeft nu huisvesting in de stadsschermzaal aan de Minrebroederstraat.
1813 De tekenavonden worden uitgebreid tot twee avonden per week. Het gezelschap ontvangt een gemeentelijke subsidie van fl 275,- per jaar. Er zijn 60 leden.
1814 De nieuwe vereniging neemt de naam ‘Schilder en Teekenkundig Genootschap Kunstliefde’ aan. Naast het tekenen naar gekleed model wordt het tekenen naar mannelijk naakt ingevoerd. De maandelijkse kunstbeschouwingen worden niet meer bij kaarslicht maar bij elektrisch licht gehouden.
1816 Tekenen naar gipsmodel gedurende de zomermaanden.
1822 P.C. Wonder wordt door Bruno van Straaten opgevolgd als directeur. Van Straaten zal deze functie tot 1849 bekleden.
1825 De gemeentelijke subsidie wordt verhoogd tot fl 300,- per jaar. Het aantal leden is gegroeid tot 80.
1830 Kunstliefde krijgt van de gemeente kosteloos de beschikking over een gedeelte van het Huis van Themaat aan Achter de Dom.
1834 De gemeentelijke subsidie wordt tot fl 250,- verlaagd.

1847 Het Genootschap betrekt, tegen betaling van fl 500,- per jaar, ruimere lokalen in het Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen aan de Mariaplaats. Er zijn nu 100 leden.
1850 Een jaarlijkse verloting van werken van leden wordt ingesteld. Inwijding van de ‘Zaal der Kunstbeschouwingen’. Het aantal kunstbeschouwingen (lezing en bespreking van een kunstwerk of stroming) wordt uitgebreid tot gemiddeld zeven per jaar.
1856 Eerste jaarlijkse tentoonstelling van schilderijen van werkende leden, die ook wel de ‘Levende Meesters’ worden genoemd.
1857 Op 30 november viering van het 50-jarig bestaan van Kunstliefde in het Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen. De Schutterij zorgt voor de muziek.
1858 De beperking van het ledenaantal, dat de afgelopen jaren is opgelopen tot 110, wordt opgeheven. Vrouwen worden nu ook toegelaten als lid, zij het vooralsnog zonder stemrecht. Twee subverenigingen worden opgericht: ‘De Vereeniging ter Bevordering van Beeldende Kunst’ (tot 1917) en een ‘Vriendschappelijke Vereeniging’ van werkende en kunstminnende leden (tot 1889).
1860 Het voorstel van jhr, E. van Heemskerck van Beest om jaarlijks aan een door loting aan te wijzen werkend lid een premie van fl 300,- uit te loven voor de aanschaf van schilderbenodigdheden, wordt aangenomen. Dit onder de voorwaarde dat de begunstigde binnen een jaar een kunstwerk vervaardigt. Deze premie wordt van 1860 tot circa 1875 uitgeloofd.
1861 De exposities worden van meer algemene aard. Ook werken van niet-leden worden tentoongesteld. 1863 Leden van de ‘Vriendschappelijke Vereeniging’ organiseren de eerste ‘excursie’ van werkende en kunstlievende leden: per tentwagen op Amersfoort en Leusden aan.
1865 De portefeuille met werk van leden, die op de laatste kunstbeschouwing van het seizoen wordt getoond, reist in het volgende winterseizoen door het land om bij verwante kunstenaarsverenigingen te worden geëxposeerd. Omstreeks 1915 raken de kunstbeschouwingen uit de mode en daarmee ook de circulerende kunstportefeuille.
1872 Bij tentamen van erelid mevr. M.C. Boellaard, verwerft Kunstliefde het pand aan de Oudegracht C 55 (nu nummer 35). Stichting van het Boellaardfonds.
1873 Op 5 februari wordt museum Kunstliefde geopend in enkele zaken van het Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen.
1877 Intrekking van de gemeentelijke subsidie.
1882 Luisterrijke viering van het 75-jarig bestaan op 28 november. Prof. C.W. Opzoomer houdt de feestrede.

1886 De werkende leden Anton ridder van Rappard en Willem Wenckebach stellen de ledenvergadering voor om twee avonden te reserveren voor het tekenen naar vrouwelijk naakt. In eerste instantie neemt de ledenvergadering dit voorstel over, maar drie maanden later weet een aantal leden de meerderheid te overtuigen dit besluit te herroepen. Van Rappard en Wenckebach zeggen hun lidmaatschap op.
1889 De ‘Vrienschappelijke Vereeniging’ wordt opgenomen in het Genootschap.
1895 Onder de bezielende leiding van Etha Fles vindt er een afsplitsing van Kunstliefde plaats door leden die Kunstliefde te bezadigd en gedateerd vinden. Oprichting van ‘Voor de Kunst’. J.F. van Someren wordt voorzitter, Etha Fles secretaris en edelsmid Jan Brom is een van de bestuursleden. Aanvankelijk huisvesting aan het Domplein 22 en vanaf augustus 1899 aan de Nobelstraat 12. (In 1906 heeft ‘Voor de Kunst’ 800 leden. In 1930 is dit aantal teruggelopen tot slechts 125.)
1898 Wederom rumoer over een voorstel om het tekenen naar vrouwelijk naakt binnen Kunstliefde mogelijk te maken. De situatie van 1886 herhaalt zich: eerst gaat de ledenvergadering akkoord, in de volgende ledenvergadering wordt het voorstel herroepen.
1905 Op 28 november opening van het Museum Kunstliefde in het eigen gebouw van Kunstliefde aan de Oudegracht 35, het pand waar mevrouw Boellaard 55 jaar woonde.
1907 Het 100-jarig bestaan wordt, vanwege beperkte financiële middelen, sober gevierd in het gebouw aan de Oudegracht met een tentoonstelling van werken van leden (schilders, beeldhouwers en medailleurs) uit de afgelopen 100 jaar.
1914 Het bestuur wordt door de ledenvergadering met algemene stemmen permanent verklaard. Dit omdat het bestuur mandaat vroeg om de financiële toestand van het genootschap, vooral in verhouding tot het Boellaard fonds, afdoende te regelen. Het bestuur verwijt de gemeente weinig belangstelling voor Kunstliefde te hebben en ook geen subsidies te geven.
1918 Kunstliefde ziet zich genoodzaakt zijn schilderijenbezit uit het Museum aan de gemeente Utrecht te verkopen voor het ook toen luttele bedrag van 36.000 gulden. Zo komen 63 werken van belangrijke meesters van de Utrechtse school, zoals Jan van Scorel, Joachim Wttewael, Jo van Bronckhorst, Jan Both, Gerard van Honthorst, Cornelis Poelenburgh, Abraham en Hendrik Bloemaert, Paulus Moreelse, Herman Saftleven, Roelant Savery en enkele niet Utrechtse schilders, via de gemeente, in bezit van het in 1921 nieuw opgerichte Centraal Museum. Het restant van 75 werken van het Museum Kunstliefde, wordt op 14 april 1920 geveild bij het Notarishuis te Utrecht. Deze veiling brengt een kleine 7.000 gulden op. Het werk van Johan Hendrik Weissenbruch brengt het meeste op en wordt afgehamerd op 1.045 gulden.

1920 Onder voorzitterschap van prof. Willem Vogelzang (de eerste hoogleraar Kunstgeschiedenis te Utrecht) en secretaris/penningmeester N. van Huffel, treedt een algemene ontreddering van het Genootschap in. Ledenvergaderingen worden niet meer uitgeschreven en de financiële situatie is onduidelijk. Het ledental keldert tot 23. Oprichting van tekenclub ‘’t Krijtje’, onder auspiciën van Kunstliefde. Er wordt getekend naar gekleed model en mannelijk en vrouwelijk naakt. In 1933 krijgt de tekenclub als ‘Utrechts Teekengezelschap Het Krijtje’ een meer officieel karakter.
1929 Het bestuur stelt voor tot liquidatie van Kunstliefde over te gaan. Onder aanvoering van werkend lid Leo Brom wordt hiertegen met succes verzet aangetekend.
1930 Jaar van de restauratie van Kunstliefde. Er wordt een nieuw bestuur gevormd onder voorzitterschap van W.C. Schuylenburgh en met Jhr. Radermacher Schorer als penningmeester. Tekenen naar ongekleed vrouwelijk model wordt officieel mogelijk gemaakt binnen Kunstliefde.